David van de Kop
David van de Kop was een Zeeuwse schilder, tekenaar en beeldhouwer. Hij studeerde onder anderen bij Carel Visser beeldhouwkunst aan de Koninklijke Academie van Beeldende kunsten in Den Haag en zette zijn studie voort aan de Academie van Schone Kunsten in Warschau. Van 1968 tot 1981 was Van de Kop docent aan de Academie voor Kunst en Vormgeving aan het St. Joost in ’s-Hertogenbosch. Later had hij de leiding over de beeldhouwafdeling van het postacademische instituut de Jan van Eyck Academie in Maastricht.
Van de Kop werkte, in navolging van zijn leermeester Carel Visser, in zijn vroege werk vooral met staal. Het werk uit die tijd is vooral constructivistisch te noemen. Zelf noemde hij deze werken ‘kaderbepalingen’.
In de jaren zeventig brak hij met zijn eerdere constructivistische werk en werkte hij in toenemende mate met klei, waarvan hij grote keramische beeldhouwwerken maakte in heldere kleuren. De grote plasticiteit van klei gaf hem de mogelijkheid speelser, intuïtiever en meer organisch vorm te geven. Deze werken zijn meestal opgebouwd uit meerdere delen, die na het bakken aaneengevoegd werden tot het grotere geheel. In latere jaren werkte Van de Kop meer met ruw bewerkt hout en maakte hij ‘stapelingen’ van verschillende brokstukken en materialen, die hij ook wel kleurig beschilderde.
David's atelier was een grote Zeeuwse schuur. Hier had hij contact met de natuur, het land, de zee, schelpen en de zon: allemaal elementen die hij veelvuldig gebruikte in zowel zijn beelden als zijn aquarellen. Tijdens zijn leven hield Van de Kop een schetsdagboek bij waarin hij alles vastlegde wat hem tijdens zijn dagelijkse wandelingen in de natuur trof. Het steeds veranderende licht, de beweging van de golven en wolken inspireerden hem telkens weer tot het maken van nieuwe vormen.
David de Kop overleed op 14 september 1994 in zijn woonplaats Dreischor aan de gevolgen van een hartaanval.